BLOG – Jaren geleden als we met vakantie gingen, de kinderen en ik, gebeurde er vaak vlak van tevoren iets totaal onverwachts. Zoals die ene keer dat ik de kinderen in de volgeladen auto wilde zetten en Teun, toen een jaar of zes, zei ‘maar ik heb appelpitten in mijn oren gestopt mama’. Ik kon het onmogelijk geloven en dacht dat hij een grapje maakte. Wie doet nou zoiets? Een zaklantaarn maakte een einde aan de onduidelijkheid; ik scheen in Teun zijn beide oren en zag aan beide kanten duidelijk een appelpit zitten. ‘Waarom heb je nou dat gedaan?’ vroeg ik geïrriteerd. ‘Ik weet het niet’ zei Teun en haalde verontschuldigend zijn schoudertjes op. Ik had me rot gewerkt om het huis aan kant te krijgen, de tassen te pakken en de auto in te laden, zodat we direct na schooltijd naar ons zomerhuisje konden vertrekken. Niet dus.
Toe maar, moedig het maar aan, dacht ik mopperend
Nadat ik vruchteloos had gepoogd met een pincet de appelpitten te pakken te krijgen, belde ik de dokter. Die moest er enorm om lachen en liet ons direct langskomen. Met een enorme waterspuit, waardoor Teun allerminst geïntimideerd raakte en ik des te meer, spoot hij zonder problemen de appelpitten uit de oren van Teun. Hij gaf Teun een high-five en beloofde de appelpitten in een pot te zullen planten om te zien of er mooie bomen uit zouden groeien. Toe maar, moedig het maar aan, dacht ik mopperend, maar inmiddels kon ik de humor er ook wel van inzien.
Kees
Het jaar daarop had ik de auto ook volgeladen om op vakantie te gaan en Roos zat al op haar plaats. Het wachten was op Teun, die ik op het hart gedrukt had in de buurt te blijven. Daar kwam hij al aangerend. ‘Ik heb een vogel gevonden,’ hijgde hij. Tussen zijn vingers bungelde aan één vleugel een jonge koolmees, van wie het nekje in een vreemde bocht hing. Ten prooi gevallen aan een kat waarschijnlijk en ten dode opgeschreven. Ik gaf Teun de opdracht de stumper terug te brengen naar waar hij hem gevonden had maar beide kinderen tekenden protest aan. Kees, zoals hij inmiddels heette, moest mee. Hè getverderrie, moest ik de auto weer uit om een doos te zoeken met een zacht kleedje erin, zodat Kees comfortabel kwam te liggen met zijn gebroken nekje. Maar het had een gunstig bijeffect: in tegenstelling tot anders waren mijn kindertjes verenigd in hun zorg om Kees en onderweg hielden ze om beurten de doos met Kees op schoot, zonder ruzie te maken. Ik heb ze de hele rit niet gehoord. Dat had ik ook wel eens anders meegemaakt om maar eens een understatement te gebruiken.
Gelukkig voor het onfortuinlijke koolmeesje stierf het na drie dagen
In Gaasterland kreeg Kees een mooi plekje in de schuur en Teun ging er alle dagen heen om met Kees te praten of een liedje voor hem te zingen. Hij was er van overtuigd dat Kees in gedachten tegen hem terug praatte. Roos zocht mini-wormpjes en heel kleine vliegjes zodat Kees kon eten als hij dit wilde. Nou Kees wilde misschien wel maar met dat nekje van hem kon hij dat zeker niet, alleen dat zei ik maar niet. Normaal had ik Kees al lang uit zijn lijden verlost maar ik kon het nu niet over mijn hart verkrijgen, nu mijn beide kinderen zo aandoenlijk samenwerkten in ‘project Kees’. Gelukkig voor het onfortuinlijke koolmeesje stierf het na drie dagen. Kees kreeg een begrafenis met groot ceremonieel, met muziek uit een muziekdoosje, vers geplukte bloemetjes en een steen in de tuin. Kees is nooit vergeten.
‘Je bent een moordenáhaaaar’, gilden ze huilend
Een paar dagen later, met Kees nog vers in het geheugen, reed ik met de kinderen in de auto over een laan in het bos. Een kilometer of dertig, veertig per uur. Vlak voor ons zat een duif op de weg. De kinderen gilden ‘denk om die duif!’ ‘Rustig maar, zei ik, die vliegt wel weg, die blijft heus niet zitten’. Maar een tel later was het rommeldebom en reed ik ongewild zó over die duif heen. De kinderen waren helemaal overstuur. ‘Je bent een moordenáhaaaar!’ gilden ze huilend. Ik stapte uit, zelf ook wat verdrietig, en pakte het dode, nog warme dier op. Het was een wedstrijdduif met een ring om zijn poot. Ik nam hem maar mee want ik had gelezen dat je die ring op moest sturen naar de politie, zodat die de eigenaar kon achterhalen. Misschien had het wellicht kostbare beestje wel duizenden kilometers gevlogen en had hij doodvermoeid op de weg gezeten. Te moe om weg te vliegen toen wij er aan kwamen. De eigenaar zou vast willen weten dat zijn duif niet meer terug zou keren. Gelukkig kon ik de kinderen ervan overtuigen dat het een ongeluk was zodat ze weer rustig werden.
Uitvaart
Toen zat ik met het probleem van de ring; Die kreeg ik met geen mogelijkheid van de poot maar ik voelde de plicht om dat toch voor elkaar te krijgen. Dus kwam er, buiten het zicht van de kinderen, een snoeischaar aan te pas, waarmee ik de poot doorknipte. De ring schoof er nu gemakkelijk af en die deed ik in een envelop, geadresseerd aan de politie. Die stuurden later nog een bedankje terug met de mededeling dat ze de eigenaar hadden gevonden. De duif ging in een doos en ook die kreeg een waardige uitvaart. Weer een graf in de tuin.
Salamandertjes
Diezelfde vakantie vonden wij in ons zomerhuisje, dat nogal vochtig was, twee nog levende salamandertjes. Prachtige diertjes. We hadden ze in de achter het huisje gelegen, vaart kunnen uitzetten maar het leek de kinderen prachtig om een aquarium voor ze te maken. Dus zochten we een grote glazen pot, deden er wat stokken en waterplanten in en vulden hem met slootwater. Daarin zaten voldoende beestjes en watervlooien, zodat ze genoeg te eten hadden. De salamandertjes, in hun glazen pot in de vensterbank, hadden het blijkbaar erg naar hun zin want ze waren zo levendig als wat en groeiden als kool. We zaten dagelijks op onze knieën voor de pot om naar ze te kijken. Met Roos samen haalde ik uit voorzorg vast een hele grote emmer slootwater, die we op het terras neerzetten. Als we dan het ‘aquarium’ moesten verschonen dan hadden we dat mooi bij de hand.
Hij biechtte op dat hij alle dagen stiekem in de emmer met slootwater had geplast
Na een tijdje was het zover; het water in de glazen pot werd wat troebel, dus Roos en ik verschoonden het met het slootwater uit de emmer op het terras. Maar wat een consternatie was het toen de beide salamandertjes, een half uur na het verschonen, dood op de bodem van de pot lagen. We begrepen er helemaal niets van. Hoe kon dat nou? En ze waren net nog zó levendig geweest. Wát jammer! Er moest iets in het water hebben gezeten. Hoe dan ook, er zat niets anders op dan opnieuw een grafje te delven. Normaal had ik de dode salamandertjes door de plee gespoeld maar met de kinderen erbij kon daar geen sprake van zijn. ’s Avonds gingen de kinderen en ik samen met pake en beppe uit eten. Onder het eten vertelde hen ik het vreemde verhaal van de dode salamandertjes. Ook zij begrepen er niets van. Al die tijd was er één iemand verdacht stil, tot hij hartverscheurend begon te huilen. Teun. ‘Ik heb ze vermóóhoord’ snikte hij. Hij was ontroostbaar en dikke tranen drupten over zijn wangen. ‘Huh? Hoe dan?’ vroegen wij. Hij biechtte op dat hij alle dagen stiekem in de emmer met slootwater had geplast. Die stond op het terras, naast het buitentoilet. Het scheelde hem tijd en hij vond het ook wel leuk om in de emmer te plassen gaf hij eerlijk toe. Die arme salamandertjes. Ze waren verdronken in urine!
Vlak voor het schrijven van deze blog appte ik nog even met Roos over meer dierenverhalen. Ze kwam met nog veel meer: een spinnende watertor met de naam ‘Wolkeliesje’, Minima de muis met het gezwel, kikkervisjes in een pot die in de zomervakantie volwassen werden, de pot uitsprongen en onze huisoppas tot wanhoop dreven. Kikkertjes en padjes die werden gezocht en gevonden en waarvoor terraria werden gebouwd. Honden die aan kwamen lopen. Spinnen en slakken, vleermuizen en vissen, paarden. Kortom: ik heb voor een heel boek aan dierenverhalen, zeker als ik ook nog de avonturen thuis van hamsters, cavia’s, konijnen, poezen en honden meetel! Wie weet zie je ze nog eens voorbijkomen.