Vandaag deel I, morgen deel II
Tietia herinnert zich haar pake en beppe goed. Hoe zij tevreden in eenvoud leefden, en hoeveel plezier Tietia met ze had. Tijdens logeerpartijen, in vakanties en het dagelijkse leven. Een herinnering aan de liefde tussen twee mensen, en het opgeven van vrijheid en onafhankelijkheid. Een bijzonder verhaal in twee delen. Vandaag deel I.
Je kent het wel; ben je aan het koken, wil je een pak diepvriesspinazie uit de vriezer halen, is het pak met deelblokjes spinazie half leeg. En geen tijd meer om nog naar de winkel te gaan. Ik moest opeens aan mijn beppe denken, die al lang geleden overleden is. Zij stoofde vroeger sla.
Dat had ik nog in huis. Dus gauw de krop sla in reepjes en door de spinazie geroerd. Het smaakte prima. Tijdens het koken kwamen opeens alle herinneringen aan pake en beppe weer boven.
Mijn eerste bewuste herinneringen aan hen zijn vanaf het moment dat ik een jaar of vier was. Pake liet me paardje rijden op zijn knieën en ik jubelde van de pret! ‘Hop hop hynke, Ljouwert op e pynke…’ zoiets zong hij dan. Beppe was een bescheiden, goedlachse vrouw die meestal op haar vaste plekje naast de kachel zat. Met haar hand wreef ze steevast over de ronde hoek van de kachel. Die hoek leek daardoor net iets meer te glimmen dan de andere. Op de kachel een pot thee, die daar de hele middag op stond en daarom smaakte de zwarte thee bitter. Alleen te verdragen met een flinke schep suiker. Beppe had een lief gezicht met een wrat op haar kin. Als klein meisje zat ik daar vaak gebiologeerd naar te kijken. Zeker omdat er ook nog een paar haren uit groeiden. Ik vond het iets heel bijzonders, die wrat.
Een televisie hadden ze niet
Pake en beppe woonden in een jaren-30 woning en leefden zeer eenvoudig. Geen enkele luxe waren ze gewend. In het huis was alleen het hoogst noodzakelijke aanwezig. Een blind paard kon er geen schade doen. In de woonkamer stonden een salontafel, een paar zitstoelen en een donkerbruin houten dressoir met een radio er op. Een televisie hadden ze niet. In de erker een houten piedestal met een geranium erop of een varen. Op de houten vloer een versleten pers. Aan de wand een schilderijtje van een huilend zigeunermeisje. In de achterkamer van de kamer en suite een eettafel met een paar stoelen met daarop een Smyrna loper. Aan de muur hing een schilderijtje van fluweel met daarop de tekst: ‘an apple each day keaps the doctor away’, waarschijnlijk een cadeautje van hun oudste dochter en haar gezin, die in Califorinië woonden. Later, toen pake en beppe zelf een keer in Californië geweest waren, kwam er een tafereeltje bij, ook op beschilderd zwart fluweel, van the Golden Gate Bridge. Of de Choolden chaate bridz, zoals pake en beppe die noemden.
‘Kostelijk, kostelijk’
In het dressoir zat een damspel en pake leerde me dammen. Hij was daar heel bedreven in en won natuurlijk altijd. Tot mijn grote frustratie. Dus liet hij me zo af en toe een keer winnen. Waarna ik euforisch mijn armen in de lucht zwaaide en een overwinningskreet slaakte. Pake kon hier smakelijk om lachen. Beiden konden ze heerlijk lachen, die pake en beppe van mij. Ik weet nog dat pake me een keer een dropje gaf. Dat ik gillend weer uitspuugde omdat het bij nader inzien een konijnenkeutel bleek te zijn. Pake sloeg zich op de knieën van plezier en had de tranen in de ogen van het lachen. Beppe kon er ook wat mee. Als ze iets heel grappig vond riep ze ‘kostelijk, kostelijk!’ Maar als ze heel hard moest lachen riep ze hikkend ‘ik bin slap!’ Zoals die keer dat ze tijdens het eten haar kunstgebit in tweeën beet en de twee helften in haar hand hield waardoor haar mond een pruimenbekje werd. Ze kwam niet meer bij en lachte het hardst van iedereen. En wij lachten omdat zij zo moest lachen.
Je kwam er altijd vrolijker weg dan je er heen was gegaan
Beppe had een zuster die wij tante Trijn noemden en die in een piepklein huisje in Workum woonde. Als zij lachte trilden de ramen in de sponningen. Tante Trijn bulderde van het lachen. Zomaar, om van alles. Iemand die zo verschrikkelijk hard kon lachen om niks ben ik in mijn leven niet meer tegengekomen. Wij kwamen graag bij tante Trijn op bezoek. Je kwam er altijd vrolijker weg dan je er heen was gegaan.
GBJ Hilterman
Zondags kwamen pake en beppe wel bij ons thuis eten. Pake besliste wanneer de radio aan ging en ook wanneer het genoeg was geweest. Dat vonden wij, als kinderen, maar raar. Maar we lieten het wel uit ons hoofd daar iets van te zeggen. Tegen een oudere, volwassene ingaan, dat deed je niet. Pake luisterde met mijn vader naar GBJ Hilterman, die zijn visie op de toestand in de wereld verkondigde. In mijn beleving kookte mijn moeder dan altijd spruitjes, wat niet altijd het geval zal zijn geweest. Als ik spruitjes ruik moet ik ogenblikkelijk denken aan GBJ Hilterman. Tijdens de soep, die mijn pake ongelooflijk slurpend en smakkend naar binnen werkte en die bij ons kinderen voor stiekem opgetrokken wenkbrauwen zorgde, deden mijn vader en pake het commentaar op de wereld nog eens dunnetjes over.
Krantenpapier bij wijze van toiletpapier
In de tijd dat ik een klein meisje was, was pake al gepensioneerd. Hij was voorheen een loodgieter met handen als kolenschoppen. Zomers verkasten hij en beppe, op de fiets, naar hun primitieve zomerhuisje dat ze huurden bij een boer in Gaasterland en waar ze de hele zomer woonden. Het huisje had een klein woonkamertje en een slaapkamer. Het keukentje was buiten onder een golfplaten afdakje en bestond uit een plank, beplakt met plakplastic. Hierop stond een tweepits gasstel op flessengas. En een petroleumstel. Onder de plank waren gordijntjes gemaakt, en daarop een afwasteiltje en andere keukenspullen. Binnen had beppe ook nog één of twee petroleumstellen staan waar ze op kon koken als het slecht weer was. Water haalde pake uit een put op het erf dat hij in een witte emaille waterkan goot. Daar hing een aluminium drinkbeker aan. Als je dorst had dronk je daaruit. Ik werd er altijd een beetje misselijk van omdat ik vond dat die ruwe aluminium beker een raar smaakje aan het water gaf. ’s Avonds als het donker werd gingen er olielampjes aan en later toen er een gasleidinkje was aangelegd, een gaslampje dat zo gezellig zoemde en sputterde. De wc was een houten hokje met een plank met een gat erin en een deksel erop. Als kinderen griezelden we er van om daar op te gaan. We vermoedden allerlei enge beesten in dat gat en vooral met warm weer kwam er een vreselijke lucht uit. Naast het deksel lagen geknipte stukjes krantenpapier bij wijze van toiletpapier. Dat was vreselijk hard en ruw aan je gat.
Snoeken
We kwamen als gezin graag en vaak bij pake en beppe op bezoek. Soms gingen we met elkaar vissen. Dat waren hoogtepunten in ons leven. Gezellig naast elkaar op klapstoeltjes langs de waterkant. Mijn moeder nam een tas mee met allerlei lekkere dingen en drinken. En mijn vader en pake brachten ons de fijne kneepjes van het vissen bij. Als we geluk hadden ging pake ‘snoeken’. Dat was, als hij beet kreeg, een spektakel want een snoek hengel je er niet zomaar even uit. Maar mijn pake wist precies hoe hij een snoek moest vermoeien en ten slotte aan de kant moest brengen. Ergens is er nog een foto waar hij trots poseert met een reusachtige snoek van zeker een meter lang.
Verstoppertje
Ook andere ooms en tantes met hun kinderen wisten de weg naar het zomerhuisje te vinden. Dan speelden we als neefjes en nichtjes boompje verwisselen, pakkertje en verstoppertje in de boomgaard die voor het huisje lag. Het huisje van pake en beppe was een ontmoetingsplek in de weekenden en daar bewaren we mooie herinneringen aan. Soms wandelden we met de hele familie door het bos en dan loofde pake een kwartje of een dubbeltje uit voor degene die als eerste een vogelnestje vond. Als kinderen stoven we dan het bos in om te zoeken want we wilden allemaal winnen. Spannend was dat! Of het me ooit gelukt is om te winnen kan ik me niet herinneren maar wel het plezier dat we hadden.