Tietia Feikens
‘Alledagjes en avonturen’
17-7-2017
‘De boze berg’
Het is weer vakantie tijd. Sommige mensen kiezen voor een ‘op het laatste moment’. Anderen boeken hun reis van te voren. Jan en ik behoren tot de laatste categorie. Zo planden we een paar jaar gelezen ruim van te voren een vakantie in Italië. We kozen voor la Spezia, een plaats in het Cinque Terre ( 5 dorpjes ) gebied langs de Italiaanse kust. Daar hadden we, op aanraden van vrienden, een appartement geboekt bij ‘IL Tulipano’, een Bed and Breakfast met een Nederlandse eigenaresse. Het was er sprookjesachtig mooi. Het romantische appartement bevond zich in een prachtig authentiek Italiaans huis opgetrokken uit keien en stenen en al een paar honderd jaar oud. Het huis lag op een helling en midden in de woeste natuur. Nadat we de omgeving enigszins verkend hadden tijdens de eerste dag, wilden we op de tweede graag een bergwandeling maken. Jet, de eigenaresse van de B en B wist wel een mooie route van ongeveer drie uur. Nadat ze ons uitgelegd had hoe we moesten lopen gingen we op pad. Zomaar. Zonder verder na te denken. Het verhaal hieronder bewijst dat dit niet zo slim is.
Wandelschoenen aan, rugzak ingepakt met onze camera’s, een flesje water, een appel en wat zoute koekjes en daar gingen we. Gekleed in een korte broek en een T-shirt. Het was bewolkt en het sputterde een beetje maar het zou vast snel opklaren dachten we; tenslotte waren we in Italië en daar schijnt in onze beleving altijd de zon. Beetje naïef natuurlijk. We vonden het juist wel fijn dat het niet zo warm was en een paar regenspetters, daar konden we wel tegen. We vonden al snel de plaats waar we de beek moesten oversteken. Er lagen een paar grote stenen in en voorzichtig stapten we van steen naar steen, zodat we met droge voeten aan de overkant kwamen. Daar moesten we bij de berg omhoog klimmen en klauteren maar uiteindelijk zouden we bij een hek aankomen en daar was een mooi pad linksaf de berg op, volgens Jet. De begroeiing bestond voornamelijk uit bomen en braamstruiken, zodat onze benen binnen een mum van tijd onder de krassen zaten. En het was inmiddels echt gaan regenen. Dat was vervelend, aangezien we geen regenjassen bij ons hadden en omdat de ondergrond hierdoor glibberig werd. Het was ook akelig dat ik door de regen en het zweten niets meer door mijn bril zag, dus bril opgeruimd in de rugzak en dan maar zonder verder.
Na ongeveer een uur omhoog klimmen en klauteren over boomstammen en takken, of er onderdoor, hadden we nog steeds geen pad gevonden. Wel een hek maar dat kon niet het hek zijn dat Jet bedoeld had. Dit was een draadgaas-hek waar geen opening in zat en met prikkeldraad er boven. ‘Ik weet niet of ik dit nog wel leuk vind’ pruilde ik, bibberig en nat. ‘Nou je moet het maar zeggen, zei Jan, óf we gaan terug óf we zetten door. Het weer wordt zo vast beter’. Ik wilde geen spelbreker zijn en dus zwoegden we door. Op een gegeven moment kwamen we aan bij een soort splitsing en daar moesten we links aanhouden volgens Jet. Er leek iets van een pad te zijn, gelukkig!
Helaas was het pad niet echt een pad en was het gaan stortregenen. We waren steenkoud en hadden geen droge draad meer aan ons lijf. Echt totaal doorweekt. Onze horloges, camera’s en telefoons probeerden we zoveel mogelijk waterdicht in boterhamzakjes en dergelijke in de rugzak te stoppen. Waar waren we in vredesnaam aan begonnen? Om ons heen waren muren van bomen en struikgewas, het was onmogelijk om je te oriënteren. We konden alleen waarnemen dat we nog steeds omhoog gingen. Schuilen was onmogelijk want er was nergens een overhangende rotsrichel of iets dergelijks. Ik begon in gedachten allerlei survivalscenario’s te bedenken, die ik op TV had gezien. Wat als we hier niet weg zouden kunnen komen en hier zouden moeten overnachten? Hoe zouden we ons warm kunnen houden? Wat konden we eten? Van die paar zure bramen en een verdwaalde druif raakten we ook niet vol. Het ‘pad’ was glibberig, met zand en stenen gevuld en we vielen om beurten. Naast bloederige striemen van de braamstruiken werden onze benen nu ook ontsierd door schaafwonden en blauwe plekken. Het was een wonder dat we niets verstuikten of erger, braken. Onze telefoons hadden geen bereik meer en een ongeluk hier op deze bergwand zou dramatisch zijn. Toen Jan zei ’goh, ik kan me voorstellen dat dit pad door eeuwen smeltwater is uitgesleten’ besefte ik dat we verdwaald waren en dat dit ‘pad’ een afvoergeul was.
Tot overmaat van ramp begon het te onweren en ook nog te hagelen. Ik haat onweer! Vooral vanwege de knallen waar ik altijd zo van schrik en dus liep ik met de vingers in mijn oren verder, terwijl ik mijn armen eigenlijk nodig had voor de balans. Aangezien we al een paar uur onderweg waren had het geen zin meer om terug te gaan, we waren ongeveer op de helft van onze tocht, schatten we in. Ik zag het onweer met vuur inslaan op de bergwand en plotseling besefte ik dat we in een levensgevaarlijke situatie waren beland. Ik begon te huilen. ‘Ik wil hier weg, brulde ik, ik wil dit niet meer!’ Jan omhelsde me. ‘Ik vind het ook niet leuk meer, zei hij, maar wat moeten we?’ Lang bleven we niet staan want we waren al stijf van de kou en blijven bewegen was de enige optie. Jankend en snotterend liep ik voorop. Tot ik zó godvergeten kwaad werd dat ik een kei oppakte en die knalhard tegen de bergwand aansmeet. ‘ Akelige kloteberg!’ raasde ik en ik vloekte. ‘ Doe nou maar rustig, zei Jan, dit helpt echt niet’. ‘Jawel! krijste ik, ik heb dit nodig! Ik laat me toch potverdomme niet klein krijgen door een berg?!’ En het hielp. Met hernieuwde kracht begon ik gefocust door de geul te ploeteren. Die was inmiddels een kolkende beek geworden, zodat je heel goed uit moest kijken waar je je voeten neerzette.
Het lopen werd een steeds hachelijker onderneming en na elke bocht kwam een nieuwe bocht en we klommen nog steeds omhoog. Jan en ik liepen ( en vielen ) om beurten voorop en werkten samen als een team. We hielpen elkaar waar nodig. Alles in ons was er op gericht om dit akelige avontuur tot een goed einde te brengen. Want we twijfelden er geen van beide meer aan dat we gevaar liepen. Over de juiste route hoefden we ons geen zorgen meer te maken want toen er even later vlakbij allemaal stenen en rotsblokken naar beneden donderden, was er nog maar één route: naar beneden en zo snel mogelijk! In omgekeerde richting klauterden we net zo lang weer naar beneden tot we bij het draadgaas hek aankwamen. Het bloed liep in straaltjes van onze benen, die zwaar gehavend waren door de braamtakken en het vallen in de geul. Achter het twee meter hoge hek hadden we een weg gezien die mogelijk naar de bewoonde wereld leidde. ‘We moeten over het hek’ zei Jan. Ik keek naar mijn totaal verkrampte en gevoelloze handen die als klauwtjes aan mijn polsen zaten. ‘ Dat gaat mij niet lukken, ik kom daar nooit overheen’ zei ik, terwijl ik naar het twee meter hoge hek keek. Nadat we ons laatste zoute koekje, een hap appel en het laatste slokje water hadden gehad, zat er voor Jan niets anders op dan via de bomen bovenop het hek te klimmen en het kapot te trappen, evenals het prikkeldraad wat er boven gespannen was. Het leverde hem een extra snee in zijn kuit op maar hij kreeg het voor elkaar. Wat was ik trots op hem! We gaven elkaar een high five en daarna hielp Jan mij met mijn verstijfde ledematen over het hek te klimmen.
De weg achter het hek hoorde, zo bleek, bij een verlaten vuilstort van ongeveer een vierkante kilometer, waarvandaan meerdere wegen in diverse richtingen liepen. Die wegen hielden zomaar op óf werden afgesloten door een zwaar hek. Onze zoektocht naar een uitgang was vruchteloos. Gelukkig werd het even droog en begon de zon te schijnen. We werden er jolig van. Nu konden we op een paar zeiknatte rollen weggegooide vloerbedekking even uitrusten en opwarmen. De damp sloeg van onze verkleumde lijven en dweildoornatte kleren. Nadat we weer wat opgeknapt waren sloeg de realiteit ons in het gezicht; er zat niets anders op dan weer die vreselijke jungle tocht naar beneden te maken en te zorgen dat we vóór donker thuis waren. Nadat we nogmaals over het hek geklommen waren maar nu van de andere kant begon het weer te regenen. We spraken elkaar moed in, knuffelden elkaar nog een keer, gaven elkaar een nieuwe high five en begonnen aan de klauterweg terug, de berg af. We wisten nu waar we heen gingen en we stopten niet meer. We hipten heel gefocust van ons ene op het andere been in een poging zoveel mogelijk braamtakken te ontwijken. Het lukte ons om zonder ongelukken de beek beneden aan de berg te bereiken. De beek was een snelstromende rivier geworden. Daar waadden we behoedzaam doorheen, elkaars handen stevig vast. Het water kwam inmiddels tot borsthoogte. En toen waren we eindelijk weer in bewoond gebied. Jan jatte twee tomaten uit een tuin, we hadden honger als een paard! Lachend persten we er nog een sprintje uit om maar niet als dieven in de kraag gegrepen te worden. Bijna acht uur hadden we op de berg vastgezeten en we waren euforisch dat we levend en wel beneden waren gekomen. En wat waren we trots op elkaar! We hadden als één team samengewerkt in een moeilijke situatie en we hadden het tot een goed einde gebracht.
Thuisgekomen liet ik het tweepersoons bad vollopen met heerlijk warm water. Ik ging er met kleren en al in liggen want ik kon mijn vingers niet meer gebruiken. Wat een weelde! Wat een geluk! Ik genoot van de heerlijke warmte en was zó dankbaar dat we weer veilig thuis gekomen waren! Jan was na een half uur voldoende opgewarmd maar ik niet. Ik was zo stijf als een plank en klappertandde onophoudelijk. ‘Wat doen we met eten?’ vroeg Jan. Ik heb hem pizza laten halen want ik was zó onderkoeld dat ik twee uur lang tot aan mijn nek toe in het badwater heb moeten liggen om weer enigszins warm te worden. s Nachts had ik akelige dromen over inslaande bliksemschichten en naar beneden stortende rotsblokken.
Onze kinderen verklaarden ons later voor gek en schudden hun hoofden. Hoe konden we zo dom zijn geweest? Ze waren ook wel een beetje boos op ons omdat we zo onvoorbereid op pad waren gegaan. ‘Jullie zijn niet los vertrouwd!’ zeiden ze, er vast van overtuigd dat hen nooit zoiets zou overkomen. Maar zij zullen ook nog wel hun avonturen beleven.
Ik wens iedereen de komende tijd een fijne vakantie! Maar mochten jullie van plan zijn in de bergen te gaan wandelen, ga dan niet zo maar op pad maar bereid je goed voor. Zorg dat je een kaart hebt en voldoende eten en drinken. En neem regenkleding mee. Ook heel handig: raadpleeg de buienradar. Tenslotte is het aan te raden een waterdichte rugzak en plastic zakken mee te nemen. Het avontuur kostte ons twee camera’s en een horloge.