Twintigers van 2018 bereiken mijlpalen in hun levensloop later dan de twintigers van 2008. Ze gaan later uit huis, volgen langer onderwijs en hebben minder snel een vaste arbeidsrelatie of een koophuis. Ook stijgt de leeftijd waarop zij gaan samenwonen of kinderen krijgen. Dat blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS.
Het grootste verschil is de leeftijd waarop twintigers vast werk hebben. In 2018 had de helft van de 27-jarigen een vaste arbeidsrelatie, tien jaar eerder had de helft van de 24-jarigen al vast werk. Ook is er nauwelijks nog verschil in het aandeel mannen en vrouwen met een vaste arbeidsrelatie, terwijl in 2008 vrouwen op wat latere leeftijd vast werk hadden.
De huidige twintigers hebben te maken met een arbeidsmarkt waar flexibele arbeidsrelaties steeds gewoner zijn geworden. Mannen hadden in 2018 bovendien vaker geen werk, waardoor het aandeel met een vaste arbeidsrelatie bij hen wat meer is gedaald dan bij vrouwen.
Langer onderwijs
De huidige twintigers volgen ook langer onderwijs en betreden dus later de arbeidsmarkt. In 2008 volgde meer dan de helft van de 23-jarigen geen onderwijs meer, in 2018 lag dit op 24-jarige leeftijd. Een groter aandeel twintigers volgt een hbo- of universitaire opleiding, waardoor hun onderwijsloopbaan langer duurt.
Minder twintigers met koopwoning
Niet alleen volgen twintigers langer onderwijs en krijgen ze later een vaste arbeidsrelatie, ook is het aandeel huizenbezitters kleiner dan in 2008. Van degenen die het ouderlijk huis hebben verlaten, bezat in 2017 de helft van de 28-jarigen een koopwoning. Zij waren gemiddeld twee jaar ouder dan in 2008. Zonder vast inkomen is het moeilijker om een hypotheek te krijgen, maar ook zijn de hypotheekregels strenger geworden en zijn de huizenprijzen snel gestegen. Het huizenbezit van twintigers die niet meer thuis wonen is op alle leeftijden gedaald. In 2017 had bijvoorbeeld 14 procent van de 22-jarige die zelfstandig woonden een koopwoning, in 2008 was dat nog 26 procent.
Later uit huis
Twintigers gaan ook op latere leeftijd op zichzelf wonen. Begin 2018 woonde de helft van de 23-jarigen niet meer in het ouderlijk huis, begin 2008 was dit zo op 22-jarige leeftijd. Niet alleen onder werkende jongeren is de leeftijd bij uit huis gaan gestegen, vooral studerende jongeren gingen gemiddeld genomen later uit huis. Uit eerder onderzoek van het CBS blijkt dat sinds de invoering van het sociaal leenstelsel in 2015 minder studenten op kamers zijn gaan wonen. Vrouwen gaan nog steeds op jongere leeftijd uit huis dan mannen, maar het verschil is kleiner geworden. Op 22-jarige leeftijd woonde in 2018 meer dan de helft (54 procent) van de vrouwen en 39 procent van de mannen op zichzelf.
Minder vaak samen en met kinderen
Samenhangend met de opgeschoven leeftijd bij de andere levensloopgebeurtenissen vindt ook relatie- en gezinsvorming tegenwoordig later plaats. Vrouwen beginnen daar doorgaans jonger mee dan mannen, maar bij beiden is dit moment opgeschoven. Vooral jonge twintigers wonen begin 2018 minder vaak gehuwd of ongehuwd samen en hebben minder vaak kinderen dan in 2008.
Het punt waarop meer dan de helft van de twintigers, gehuwd of ongehuwd, samenwoont, lag begin 2018 bij 28 jaar. In 2008 was dat nog bij 27 jaar. Ook de stap naar een huwelijk zetten twintigers minder snel. In 2008 waren ruim 3 op de 10 29-jarigen getrouwd, in 2018 was dat ruim een kwart. De gemiddelde leeftijd bij het eerste huwelijk is tussen 2008 en 2018 gestegen van 30 jaar naar 31,5 jaar voor vrouwen en van 32,8 jaar naar 33,9 jaar voor mannen.
Het aandeel dat al kinderen heeft is vooral bij jonge vrouwen afgenomen. Met 25 jaar had begin 2008 bijna 20 procent van de vrouwen minstens één kind, begin 2018 was dat bijna 15 procent. De daling was kleiner bij de 29-jarigen, van ruim 43 procent naar een kleine 41 procent. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen is in deze periode gestegen, van gemiddeld 29,4 jaar naar 29,9 jaar.
Mannen zijn doorgaans zo’n drie jaar ouder dan vrouwen als ze kinderen krijgen. Het aandeel vaders onder de twintigers is dan ook kleiner dan het aandeel moeders. Met 29 jaar was 22 procent vader. Ook mannen hadden in 2018 minder vaak een of meer kinderen dan in 2008.
Bron: CBS