Ik vond het helemaal niks, een 50plus loopgroep. Ik was weliswaar zelf 53 jaar, maar om dat nou op die manier te benadrukken, ging me te ver. Het bleef echter dagen en toen ik voor de derde keer de oproep voor dit hardloopteam voorbij zag komen, meldde ik me aan. Ik zou tien keer meetrainen en daarna een loop van 5 kilometer volbrengen. Daar zou ik het bij laten.
Ik had in mijn jeugd op niveau gesport, maar dat was een leven geleden. In de jaren erna liep ik met vlagen wel mijn rondjes, maar echt veel verder dan de tien kilometer kwam het niet. Dat vond ik best jammer, want ik houd ervan, maar in je eentje een trainingsopbouw aangaan, valt niet mee.
In maart 2017 startten de loopavonden onder begeleiding van twee ervaren trainers. De groep bestond uit enorm leuke deelnemers. We hadden wekelijks lol en waren ook nog eens fanatiek. Ik sloeg geen training over en hield me keurig aan het schema. Uiteindelijk liepen we allemaal de vijf kilometer loop. Maar wat daarna? Ik kon me niet voorstellen dat ik hier nog mee zou stoppen. In die tien weken had het hardlopen een plaats in mijn leven ingenomen die ik niet meer kwijt wilde.
Op aanraden van een van de trainers, sloot ik me aan bij de plaatselijke hardloopgroep. Ik durfde nu ook wel die tien kilometer aan. Ik trainde wekelijks twee keer, totdat ik werd gevraagd om ook op zondagochtend mee te gaan met de duurloopjes (lopers praten altijd in verkleinwoorden, maar man o man wat vond ik dat de eerste keer een eind!). Voor ik het wist liep ik op zondagochtend achttien kilometer en wat vond ik dat ver. Ik meende de rest van de week vrij te moeten nemen om bij te komen, maar als een wonder ging ik op maandagmorgen gewoon weer aan het werk. Zo fris als een hoentje! Het werkte, dat hardlopen. Ik werd er beter van. Zowel lichamelijk als geestelijk deed het me goed. Nooit meer mee ophouden, meende ik.
Je daagt jezelf uit, en dat beviel me wel
En dat deed ik ook niet. Sterker nog; ik ging steeds vaker trainen en deed een enkele keer mee aan ‘een loopje’. En die gingen goed. Heel goed, eigenlijk. Alhoewel ik het in beginsel niet echt wilde, want waarom moest ik wedstrijden lopen? Het bleken echter geen wedstrijden te zijn om te winnen, maar om te kijken hoe ver je zelf kon komen. Het lopen is eigenlijk altijd een gevecht, als je het al zo wilt noemen, met jezelf. Je daagt jezelf uit. Dat beviel me wel.
Nu een sprong in de tijd. Het is 7 april 2019. Op de kop af twee jaar nadat ik me aansloot bij de 50plus loopgroep. Die dag start ik even na tien uur in de ochtend in Rotterdam een loop van 42,195 kilometer. Geen idee wat me echt te wachten staat.
Een marathon is het monster onder de sportevenementen, noemt AD hoofdredacteur Hans Nijenhuis de loop. Je goed voorbereiden is een must, dat deed ik. Drie tot vier in de week hardlopen, krachttraining, core-stability training. Gezond eten, op tijd rust nemen. Ik durfde een marathon in november vorig jaar nog niet aan, ook al vroegen loopmaatjes me mee. Een aantal maanden later wel. En nu is het zover.
Die eerste blijft een experiment van lijf en leden, van geest en karakter. Dat juist vandaag de temperatuur zich bijzonder onderscheidt van alle dagen daar omheen, maakt de uitdaging groter. Na maanden trainen in lange broek, door verschillend winterweer, door fikse regenbuien en harde wind, gaat vandaag voor het eerst de korte broek aan met een hemdje erboven. Met slechts een startnummer op borst en rug. En zonnebrand zo hier en daar.
Het blijft belangrijk goed naar je lichaam te luisteren
Ik heb in de twee jaar daarvoor geleerd hoe je loopt, wat je eigen tempo is, hoe je bij jezelf moet blijven en niet met de meute mee moet rennen, en vooral dat je moet voelen. Heel goed voelen. Ook al draag je een sporthorloge met daarop tijden en kilometers aangegeven, het blijft belangrijk goed naar je lichaam te luisteren.
Ik heb een kilometertijd per uur in mijn hoofd, maar het is door de warmte moeilijk vol te houden. Net na de twintig kilometer voel ik de pijn al in mijn bovenbenen komen. Ik moet me er bij neerleggen en maar zien waar ik uit kom. Het lichaam wordt behoorlijk op de proef gesteld. De geest ook. In het begin wil ik mensen vooral voorbij. Mijn tempo vasthouden. Later komt er pas de ruimte en wordt het aantal mensen minder, na de 25 kilometer. Maar dan lijken de benen al anders van samenstelling. Hoe ga ik die volgende reeks kilometers volbrengen? Zo hobbelen die gedachten met iedere stap mee in mijn hoofd.
Voor de tweede keer moet ik de Erasmusbrug over. Zo’n brug lijkt op zo’n dag een heroïsche markering. Nu moet je weten dat ik een nuchter type ben, dat zich niet zo snel mee laat slepen in dramatiek, maar daarentegen heb ik ook een melancholische kant die op het moment dat ik mijn kinderen op de brug zag staan de overhand neemt. Ik kan niet anders dan breed lachend die brug over, handje-klap met mijn supporters. Wat een moment!
Vanaf de 25 kilometer weet ik dat als het het volgende uur goed gaat, tot aan de 35, het goed zal komen. Niet wetende dat die laatste kilometers me nog flink op de proef zullen stellen. Maar wat niet weet, wat niet deert. Doorgaan. Ik besluit op dat moment ook minder vaak op m’n horloge te kijken. Het heeft geen zin, ik moet proberen in een gelijk tempo te blijven lopen en vooral niet te stoppen. Dat laatste gaat goed, tot aan de laatste twee drinkposten. Ik moet echt blijven drinken en daar toch even de tijd voor nemen. Het is een gok of de benen door kunnen als ik even zal wandelen bij een drinkpost met een bekertje water in de hand. Maar ik heb het gevoel geen andere keuze te hebben.
Ze zeiden dat het nog maar een klein stukje was
Boven de 35 kilometer vallen lopers als bosjes om me heen om. Mensen in de berm. Zittend, liggend, kotsend. Soms zelfs midden op het parcour. Willekeurige Rotterdammers helpen mensen die kramp hebben. Publiek biedt winegums aan, zoute dropjes, flesjes drinken. Ze roepen je naam en zeggen dat het nog maar een klein stukje is. Weten zij veel… maar op die paar meters helpt het.
Moeilijk moment lijkt het passeren van het bord van de 40 kilometer dat aan de andere kant van de weg staat. Daar moet ik nog een fikse lus voor maken. Waar komt die bocht naar de andere kant? Eindeloos lang lijkt het. En de zon gaat alsmaar meer aan. De benen ook. Het zijn zware kilometers. Ik blijf lopen en hopen, op dat bord. Als ik dan uiteindelijk de bocht neem, wetende dat dit het laatste eind zal zijn, op naar de finish, wordt het geluid om me heen ook harder. Wat staan er een mensen!
Het is een lang eind, en ook al is daar dan eindelijk dat 40 kilometer bord, die twee laatste lijken eindeloos. Even moet ik wandelen. Niks voor mij. Ik wil door, maar het is alsof mijn hoofd me de opdracht geeft nu heel bewust die laatste meters te gaan maken: ‘pas op de plaats, kijk om je heen, daar ga je’. Het bord van de laatste kilometer. Daar staat echter niet 1, maar 1000. Nog duizend meter te gaan. Ik tel niet meer, ik wil door. Daar is nog een laatste bocht voor nodig. En daar staat het: finish.
Een paar meter verderop wordt me een medaille omgehangen. Ik jank niet, ik lach niet. Ik kijk voor me uit, pak een beker water aan, een banaan, een flesje sportdrank en blijf doorwandelen. Vraag niet hoe, want de pijn in mijn benen heeft inmiddels een behoorlijk niveau aangenomen, maar dat deert niet. Ik moet eerst weer op aarde komen. Ik heb het gedaan; een marathon. En ik denk aan mijn loopmaatjes die ook binnen zullen komen. Ik draai me om, loop terug richting de finish en zie ze een voor een moe en gelukkig over die finishlijn gaan. Dan toch de tranen, euforie. Dit is echt iets anders dan 35 kilometer rennen door een rustig zondagochtend-landschap. Dit is een enorme beproeving voor zowel het lijf als de geest. Of het mijn leven verandert, zoals vaak wordt beweerd na zo’n monstertocht? We zullen het zien. En voelen.