Verpleegkunde continentietraining geven aan zorgvragers

Continentietraining wordt bij kinderen ook vaak aangeduid als zindelijkheidstraining. Toch hebben niet alleen kinderen continentietraining nodig, soms hebben volwassenen ook continentietraining nodig. Dit kan verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld een aandoening, operatie of een chronisch gebruik van een katheter. Als verpleegkundige kan je op verschillende manieren continentietraining of zindelijkheidstraining geven aan zowel kinderen als volwassenen. Daarbij hangt de manier waarop dit gedaan wordt, af van onder andere de oorzaak waarom de zorgvrager incontinent is, maar ook of je te maken hebt met een volwassen zorgvrager of een peuter.

 

Waarom continentietraining of zindelijkheidstraining geven

De continentietraining waarmee iedereen bekend is, is de zindelijkheidstraining die gegeven wordt aan kleine kinderen. Als verpleegkundige geef je niet zo zeer zindelijkheidstraining aan kleine kinderen – alhoewel dit op de kinderafdeling van het ziekenhuis wel tot het takenpakket van de verpleegkundige kan horen – maar geef je vaak zindelijkheidstraining aan zorgvragers met een verstandelijke beperking. Ook zal je continentietraining geven aan zorgvragers die opnieuw moeten leren controle over de blaasspier te krijgen, bijvoorbeeld ten gevolge van een verlamming, hersenbloeding of -infarct of een operatie aan de blaas. Wanneer een zorgvrager opnieuw controle moet leren te krijgen over de blaasspier, wordt dit continentietraining of blaastraining genoemd. Deze training van de blaas kan op verschillende manieren worden uitgevoerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse hulpmiddelen.

 

Blaastraining

Blaastraining is een vorm van continentietraining die je als verpleegkundige alleen mag uitvoeren in opdracht van de behandelend arts. Bij blaastraining heeft iemand vaak al een katheter, en zo niet, dan wordt er speciaal hiervoor een katheter aangebracht. Aan de katheter wordt een katheterventiel bevestigd, die ervoor zorgt dat de katheter kan worden afgesloten. De urine kan dan niet meer via het slangetje in de katheterzak belanden, maar blijft in de blaas aanwezig. Door langzaam de tijd uit te breiden waarin de katheter is afgesloten, wordt de blaas getraind om steeds langer de plas op te houden.

 

Zindelijkheidstraining geven aan zorgvragers

Zindelijkheidstraining wordt vooral toegepast om kinderen zindelijk te krijgen. Het heeft pas nut om met zindelijkheidstraining te beginnen, als het kind ongeveer 2,5 jaar oud is. Dit komt omdat het kind vanaf die leeftijd pas controle krijgt over de sluitspieren van de blaas. Start je eerder met de blaastraining, heeft dit dus vaak geen effect, veroorzaakt het frustraties en ergernissen en werkt de zindelijkheidstraining vooral averechts. Wanneer de zindelijkheidstraining bedoeld is voor een zorgvrager met een verstandelijke beperking moet het moment waarop de zindelijkheidstraining start individueel vastgesteld en beoordeeld worden.

Als verpleegkundige start je niet op eigen houtje met zindelijkheidstraining. Voordat je hiermee begint, overleg je altijd met de ouders of wettelijk vertegenwoordiger van een zorgvrager, en met je collega’s. Het is namelijk belangrijk dat iedereen het kind of de zorgvrager helpt bij de zindelijkheidstraining, om een zo goed mogelijk resultaat te verkrijgen.

 

Wanneer afgesproken is dat het kind of de zorgvrager zindelijkheidstraining krijgt, is het van belang dat de persoon eerst een tijdje geobserveerd wordt. Hierbij let je als verpleegkundige vooral op het defecatie- (ontlastings-) en mictie- (plas-)patroon. Aan de hand van dit patroon stel je het zindelijkheidsschema samen. Bij kleine kinderen zorg je dat je de beschikking hebt over een kinderpotje. Dit potje laat je eerst een tijdje in de kamer van het kind staan, om het kind eraan te laten wennen. Ook kunnen er speciale kinder-wc-brillen aangeschaft worden, met een verkleinde opening richting de toiletpot. Vaak wordt de kinder-wc-bril echter pas op een later tijdstip aangewend, wanneer de zindelijkheidstraining op het potje goed gaat. Voor een kind met een verstandelijke beperking kan je vaak beter wel starten met een kinder-wc-bril, omdat deze vaak stabieler is en de overgang van potje naar wc vermeden wordt.

Voordat je daadwerkelijk gaat beginnen met de zindelijkheidstraining leg je het kind alle stappen uit van de training en kijk je wat het kind zelf kan doen (broek naar beneden doen, gaan zitten, opstaan, enzovoort). Bij zorgvragers met een verstandelijke beperking kan het handig zijn om een individueel begeleidingsplan te maken, waarbij je als verpleegkundige ook rekening houdt met de vaardigheden die de verstandelijk beperkte zorgvrager al beheerst.

Het kind moet naast op het potje of op de wc plassen ook hygiënische maatregelen aanleren. Zo moet het kind leren de geslachtsorganen en de anus schoon te vegen, de wc door te trekken en na de toiletgang de handen te wassen. Als het kind of de zorgvrager een ongelukje heeft, moet je hier niet al te veel aandacht aan schenken. Verschoon de zorgvrager en vertel nog eens waar hij kan plassen. Wanneer je boos wordt, of te veel (negatieve) nadruk legt op het ongelukje, kan dit de zindelijkheidstraining namelijk negatief beïnvloeden, met als resultaat dat het kind of de zorgvrager weer volledig incontinent wordt en weigert op het potje of op de wc de behoefte te doen.

 

Omgaan met straffende ouders

Het kan voor jou als verpleegkundige behoorlijk lastig zijn als je ziet dat ouders hun kind straffen als de zindelijkheidstraining niet lukt. Je kan dan het beste op een rustig moment een gesprek aangaan met de ouders en de ouders vertellen wat je waarneemt. Vertel dat de sluitspier van de blaas getraind moet worden, en dat het kind moet leren om hier controle over te krijgen. Leg ook uit dat straffen in dezen dus geen zin heeft en zelfs averechts werkt, omdat het kind op die manier plassen (urineren) of poepen (defeceren) gaat zien als iets vervelends of naars, waardoor spanningen ontstaan. Vraag nadat je uitleg hebt gegeven hierover ook of de ouders dit hebben begrepen.

 

Verder kan je de ouders voorlichting geven over hoe ze het beste wel met de zindelijkheidstraining om kunnen gaan om hun kind zo goed mogelijk te begeleiden tijdens dit proces. Geef ook complimenten als de ouders goed reageren tijdens de zindelijkheidstraining.

 

Kinderen begeleiden tijdens het bedplassen

Bedplassen, ook wel enuresis nocturna genoemd, kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan de oorzaak lichamelijk zijn, zoals een urineweginfectie (blaasontsteking) of een aangeboren afwijking. Daarnaast kan bedplassen ook veroorzaakt worden door stress: het kind valt dan (tijdelijk) terug in een fase die eigenlijk al achter de rug is. Dit terugvallen in een fase wordt regressie genoemd. Stress die een regressie kan veroorzaken, kan bijvoorbeeld komen door een plotselinge opname in het ziekenhuis, als de ouders ziek zijn of wanneer het kind een broertje of zusje krijgt. Ook heimwee kan bedplassen veroorzaken.

 

Praat gewoon over het bedplassen met het kind, zonder dat je er een waardeoordeel aan geeft. Hoe gewoner jij het vindt, hoe makkelijker het kind het ervaart en de kans op herhaling verkleind wordt. Ook zal het kind dan geen schuldgevoelens of schaamtegevoelens krijgen doordat hij in zijn bed heeft geplast. Haal gewoon het bed af en leg er nieuw beddengoed op, ook bespreek je het bedplassen met de ouders van het kind. Je kan ook een gesprek aangaan met het kind – afhankelijk van de leeftijd van het kind natuurlijk – om meer te vertellen over zijn gevoelens. Je kan daarbij als verpleegkundige helpen door dingen te zeggen waaruit blijkt dat je het kind begrijpt. Zo kan je zeggen: ‘een broertje erbij krijgen is natuurlijk een hele verandering, en dan nog al die visite, mama die op bed ligt en de baby die alleen maar slaapt.’

 

Methoden om bedplassen verminderen

Er zijn diverse methoden beschikbaar zodat jij als verpleegkundige kan proberen het bedplassen bij kinderen te verminderen. De methoden die je gebruikt, hangen af van de ernst en de duur van het bedplassen, maar ook van de achterliggende oorzaak waardoor het kind in het bed plast. Samen met de ouders bespreek je welke methodes er zijn, en adviseert de ouders. Je houdt uiteindelijk vast aan de methode die de ouders hebben uitgekozen.

  • Wacht af en het kind rustig en geduldig benaderen.
  • Beloon het kind wanneer het de nacht droog heeft doorgebracht. Wanneer het bed echter nat is, mag er niet gestraft worden.
  • Later op de avond, zo rond 23.00 uur, haal je het kind nog even uit bed en breng je het naar het toilet toe (indien de gezondheid of toestand van het kind dit toelaat).
  • Gebruik de kalendermethode: samen met het kind maak je een kalender en in de ochtend noteer je op de kalender of het kind wel of niet geplast heeft. Bij een droge nacht plaats je bijvoorbeeld een vrolijke sticker op de kalender en wordt het kind beloond (kan al met een knuffel of een positief woord zijn).
  • Je kan ook gebruik maken van de plaswekker. Deze methode wordt vaak toegepast bij kinderen met een minimale leeftijd van 8 jaar oud, en wordt enkel toegepast wanneer er sprake is van langdurig bedplassen. Deze methode gebeurt op advies van de huisarts, consultatiearts of behandelend arts. Bij deze methode trekt het kind een speciale onderbroek aan en slaapt hij op een speciale onderlegger. De onderlegger staat in verbinding met een wekker. De wekker gaat af op het moment dat er urine op de onderlegger druppelt. Het kind wordt wakker van de wekker, zet de wekker uit en gaat dan naar het toilet. Het kind is bij deze methode zelf verantwoordelijk en moet daarom echt gemotiveerd zijn. Het resultaat wordt altijd bijgehouden en geëvalueerd.