Van gastschrijver Tietia
Het is even geleden, maar nu is er dan weer eentje: een Alledagje van gastschrijver Tietia. Dit keer over ellebogen, knuffelen en zoenen.
In een grijs verleden noemden mijn broers en ik mijn ouders U. Als we jarig waren of er was iets speciaals dan kregen we een hand en een kus op de mond. Die kus op de mond daar gruwde ik van! Mijn moeders broers en zussen, en daar waren er nogal wat van, probeerden me ook op de mond te zoenen, dus ik leerde al vlot om ze mij wang toe te draaien voordat ze mijn mond konden raken. Brrrrr! Die grote natte tuitlippen. Op de mond zoenen hoorde wat mij betreft bij de liefde. Met je partner wel te verstaan. Geknuffeld werd er bij ons thuis niet, een aai over je bol of een goedkeurend klopje op je rug, dan had je het wel gehad. Wat in die dagen niet uitzonderlijk was trouwens. Van mijn vaders kant vonden ze zoenen ook nogal wat, dus dat wij hen wel op de wangen zoenden, toen nog twee keer, leidde vaak tot enig ongemak. Ze waren het gewoon niet gewend. Zelf verving ik, als het ging om intimi, het hand geven door het bij de schouders pakken van de persoon tegenover me, die dat dan vaak ook deed. We kusten elkaar twee keer op de wang, op beide wangen één kus. Dan was het wel van belang om goed op elkaar te letten want anders bewoog je beide dezelfde kant op en dan raakten de gezichten elkaar wat stuntelig ergens in het midden. Of, als je beiden gezegend was met een flinke neus, botste je met je reukorganen tegen elkaar aan.
Twee kussen werden drie kussen
Nog later werden de twee kussen drie kussen. Voor mij en veel andere mensen in ieder geval. Ik weet niet waarom, het gebeurde gewoon. Een enkele keer trof je dan nog wel eens iemand die zei ‘ik hou het gewoon bij twee hoor! (of één)’. Jongeren gaven elkaar op een gegeven steeds meer een knuffel als ze elkaar tegenkwamen. Dat deden ze ook met ons, hun ouders. Wij namen dat over en gaven ook steeds vaker iemand een knuffel, al daar niet vergezeld van een kus op de wang. Of twee, of drie. Ik gaf iedereen altijd drie kussen. Mij ouders noemde ik al decennia niet meer u maar gewoon je en als ik ze zag, knuffelde ik ze. Waarbij ik bij mijn moeder, 83 jaar, de laatste jaren het gevoel had dat als ik te hard drukte, ik haar in tweeën zou breken. Zo tenger is ze. Maar overigens goed gezond. Mijn vader die het heerlijk vond om met mij te ‘huggelen’, zoals hij dat noemde, stond er toch nog altijd enigszins stram bij. Dan zei ik ‘pap je staat in een boogje, kom eens tegen me aan staan!’ Dan giechelde hij als een schoolmeisje. En vervolgens zei hij steevast ‘dat was wel een heerlijke ‘huggle’. Onze kinderen en kleinkinderen begroetten we ook met een knuffel en een kus op de wang. Voor hen hoefden die drie kussen niet zo nodig, ze namen genoegen met één.
En toen brak Corona uit. In het begin knuffelden en of zoenden we elkaar nog wel wat onhandig want was dat eigenlijk nog wel veilig? Al heel snel begrepen we dat zelfs elkaar een hand geven al niet meer kon en dat we beter konden ‘ellebogen’ om elkaar te begroeten. Met een mondkapje voor was zoenen sowieso geen optie meer. En we moesten anderhalve meter afstand houden van elkaar. Ik weet nog dat Jan en ik tijdens de eerste Corona-golf de kinderen vroegen tijdelijk geen fysiek contact meer met ons te hebben, aangezien we beiden tot de risicogroep behoren. Vreselijk vond ik dat! En ook zo onnatuurlijk. Gelukkig hadden onze kinderen er wel begrip voor en was het in die tijd vaak mooi weer, zodat we regelmatig in de tuin konden zitten, anderhalve meter van elkaar. Ook met onze oudjes hadden we even geen fysiek contact meer en dat was zowel voor hen als voor ons best lastig. Toch zochten we ze zeer regelmatig even op en stonden dan op anderhalve meter van hun voordeur even te kletsen. Na de eerste Corona-golf, toen er weer wat meer mocht, reden we een keer naar Jan zijn moeder en vroegen ons in de auto af: wat doen we? Zoenen en knuffelen? Of niet? Ik twijfelde maar Jan zei ‘ik doe het wél’. Mem besliste voor ons, ze wilde niet ‘fûskje’ maar ellebogen. Dus deden we dat. Met mijn ouders deden we het ook zo en we zorgden dat we op anderhalve meter afstand bleven. Mijn moeder kon dat maar niet onthouden en kwam altijd met wijd gespreide armen op ons af waarna mijn vader, die wat angstiger is, riep ‘Nee Joep, anderhalve meter!’ ‘Oh ja, is ook zo’ zei mijn moeder dan wat teleurgesteld. Zij vond het maar niks, dat afstandelijke gedoe.
Mondkapje aan één oor
Nog voor de tweede golf vierden wij het zestigjarig huwelijk van mijn ouders. We, mijn broers en ik plus aanhang en kinderen, die het feestje organiseerden, hadden gekozen voor een picknick op een prachtige buitenlocatie. Daar konden we eventueel bij slecht weer naar binnen, met genoeg ruimte om anderhalve meter uit elkaar te zitten. ’s Ochtends vroeg, terwijl we de boel aan het versieren en voorbereiden waren, vroegen we ons af of we onze ouders, die later zouden komen, nu zouden zoenen of niet. Zelf hadden we elkaar allemaal een elleboog gegeven. Mijn oudste broer zei dat hij het niet ging doen en mijn jongste broer vond dat één kus bij zo’n bijzondere gelegenheid wel moest kunnen. Ik twijfelde nog. We droegen allemaal een mondkapje maar toen we mijn ouders, die over een bruggetje aan kwamen lopen, een muzikale serenade wilden geven, hing bij iedereen het mondkapje aan één oor. En na de serenade dacht niemand er meer bij na en omhelsden en zoenden we onze ouders en elkaar allemaal. Dus soms gaat dat spontaan zo; je denkt er niet over na, je dóet.
We zitten nu in een fase waarin er allerlei versoepelingen plaatsvinden en er weer meer mag. Gaandeweg worden sociale contacten aangehaald maar soms is het wat onduidelijk wat gewenst is op het gebied van zoenen en omhelzen. Het valt me op dat we tegenwoordig bij vrienden regelmatig zonder knuffelen en kussen binnenvallen. Onze kinderen, ouders en kleinkinderen omhelzen we weer en we geven ze één kus bij het binnenkomen en weggaan. Bij onze kleinkinderen doen we dat veel vaker en dan snuffelen we even in hun nekjes. Ik tenminste. De meesten van ons zijn nu ook gevaccineerd en dat geeft sommigen een veiliger gevoel. Wanneer ik voor het laatst iemand een hand heb gegeven kan ik me niet herinneren. Wat wel gebeurt is dat je bij een vreemde met het bovenlichaam en hoofd een soort beweginkje naar voren maakt en zegt ‘ik ben die en die’ en die persoon doet dan hetzelfde, al of niet met de handen op je borst. Een elleboogje zou ook gekund hebben, dat gebeurt ook nog wel. Gister kwam een vriendin die ik lang niet gezien had. We omhelsden elkaar en ik kuste haar op de wang. Zij omhelsde mij wel maar kuste me niet en bij het weggaan hetzelfde. Niet dat ik dit erg vond maar het viel me op. Was zij wellicht wat angstiger dan ik? Vond ze het misschien niet gepast met Corona nog overal loerend om ons heen? Ik had het er zojuist tijdens de koffie met Jan even over. Hij zei ‘daar moet je je niet druk om maken’. Maar dat is het niet, ik maak me er niet druk om, het valt me op dat we soms niet zo goed weten wat te doen, wat passend is. ‘En, zei Jan, mensen kunnen het altijd zeggen als ze iets niet willen natuurlijk’. Dat is ook zo. Dus for the time being klungelen we maar wat aan. Ik doe maar gewoon wat goed voelt.