Gastschrijver Marian Woestenburg: een oorlog gaat ook over kinderen

Gastschrijver Marian Woestenburg

Marian Woestenburg (69) is geboren op het Waddeneiland Vlieland. Haar zeevarende familie woont er al generaties lang en het zal je niet verbazen dat het eiland en de zee rondom haar na aan het hart liggen. Met een grote liefde voor de natuur en een passie voor schrijven -ze schreef veel liedjes, toneelstukken en musicals- biedt ze lezers een kijkje in haar leven en de natuur door te schrijven over haar dagelijkse wandel- en fietstochten en meer. Soms met een kritische- of een humoristische noot. Verhalen vanaf een eiland, waar het leven soms jaloersmakend eenvoudig, en evenzo vaak verbazingwekkend bijzonder kan zijn.

Op de zolder van museum Tromp’s Huys draait een film. Een stomme film en eens in de zoveel weken mag ik uitleg geven bij de korrelige zwart/wit beelden, aan de bezoekers van het museum. Ik doe dat graag. Het is ook mijn eigen geschiedenis. Mijn oudoom Klaas Visser rijdt als dorpsomroeper over het Kerkplein. In een flits zie je mijn grootvader Harke. Hij werkt aan de aanleg van de schelpenpaden. Wat een knappe man. De film, die in 1936 is gemaakt vertelt veel over ons eiland en is gemaakt door een Joodse onderwijzer uit Amsterdam, die met zijn gezin op vakantie is op Vlieland. Behalve zijn eigen gezin filmt hij ook het dagelijkse leven. In het begin van de film zien we hem, met de informatie die hij heeft gekregen van ‘VVV’ Vlieland zijn reis plannen. ‘Eiland waar de stilte spreekt!’ is de slogan waarmee de badgasten, zoals ze toen nog heetten, naar het eiland gelokt werden.

Wat past die slogan nu goed bij de film! We volgen hen als ze met de trein vertrekken vanuit het Centraal station Amsterdam. Per bus over de splinternieuwe afsluitdijk tot in Harlingen. In de drukke haven van deze voormalige Hanzenstad, waar de zeilschepen de vaarweg van de stoomschepen kruisen, stappen ze aan boord van de boot naar Terschelling. Onder de reedde van het eiland, op volle zee, stappen de passagiers voor Vlieland over op het kleine bootje dat naar Vlieland gaat. ‘Overstappen op de ree!’

Op dinsdag 22 oktober zit ik er weer en wacht op de mensen die de film graag willen zien. Agnes verwent mij met thee en een lekkere koek. Ondertussen kijk ik naar de beelden die ik inmiddels zo goed ken. In stilte rolt de branding het strand op en ook in het voorjaar in 1936 broedden de eiders, de meeuwen en de andere Wadvogels. Ik hoef geen geluid bij deze beelden. Ze zijn verankerd in mijn geheugen. Door het open raam van de slaapkamer waarin ik als kind sliep in ons huis aan de dijk, maakten deze geluiden mij iedere ochtend wakker. De storm, de stilte, de vogels.

Wat een stomme film

Als ik er net zit stommelen er een paar mensen de trap op. Het is een gezin met twee jonge zonen. De jongste, ik schat hem op 9 jaar, kijkt, door zijn hippe brilletje nieuwsgierig om zich heen. Dat laat zijn leeftijd nog toe. Hij doet de museumspeurtocht en hoopt op de zolder meer antwoorden te ontdekken. De andere jongen is, naar ik schat 13 of 14 jaar, een echte puber. Ik ben hier omdat ik moet van mijn moeder en niet uit vrije wil, straalt zijn houding uit. Hij werpt even een blik op de film en je ziet hem denken: wat een stomme film. Vader, moeder en jongste zoon gaan naast mij zitten, hij ploft neer op de voorste rij en zakt demonstratief verveeld onderuit. Ondertussen gaat de film door en ik begin te vertellen. Over de reis van het Joodse gezin. Over het eiland dat zich in die tijd in zo’n cruciale fase bevond, omdat we het nog niet zolang daarvoor kwijt dreigden te raken aan de zee. Behalve de opnames van Vlieland, zelfs Leen van Bruinisse is gefilmd, zie je ook het plezier van de vader, de moeder en het kleine dochtertje. Ze glijden van de duinen, spelen in zee en doen af en toe een dutje op het strand. Je ziet ze bij hun gehuurde duinhuisje water halen uit de gemeenschappelijke pomp. Het plezier is van alle tijden. Zand en zee. De zon die de stadse koppies koestert. Wat mooi. Maar het is 1936! Dan vraagt de moeder: “hebben ze de oorlog overleefd?” Er verandert meteen iets in de houding van de oudste jongen. Op hetzelfde moment is het kleine Joodse meisje in beeld. Jaar of vier. Steile haren die overduidelijk door moeder geknipt zijn. Ze heeft een bol snoetje en kijkt een beetje scheel. Maar voornamelijk ziet ze er lief uit. In haar hand heeft ze een parasolletje. Ik blijf naar de oudste jongen kijken die rechtop is gaan zitten. Ik zie aan zijn houding dat hij het antwoord liever niet wil horen. “Nee, ze hebben de oorlog niet overleefd,” antwoord ik. Hij verstrakt en blijft zo zitten tot zijn vader en moeder hun vertrek aankondigen. Als hij opstaat kijkt hij mij aan. Ik kijk hem aan en geef hem een knikje. Dan verdwijnt de verdrietige blik snel uit zijn ogen en hij wordt weer de onverschillige puber die hij hiervoor was.